Ik heb gezien hoe het zonlicht ’s ochtends langzaam de woonkamer inkruipt. Hoe het zich in de middag terugtrekt. Hoe het aan het eind van de dag de slaapkamer instroomt. Hoe het zich in de avond ook daar weer uit terugtrekt. Ik heb het gordijn bij het open raam zien opwaaien en terugvallen. Steeds opnieuw. Ik heb buren horen komen en gaan. Rinkelende sleutelbossen. Een dichtslaand portier. Ik heb vogels gehoord toen de mensen nog sliepen. Ik heb zo veel afleveringen van series gezien dat ik het beter over seizoenen dan afleveringen kan hebben (en dan zijn het er nog veel). Ik heb de duizend manieren gezien waarop de poes zich op kan rollen, uit kan rekken en weer verder kan slapen. Ik heb begrepen wat Bukowski bedoelde toen hij zei dat katten zijn leermeesters waren. Ik heb een beetje geleefd als een kat. Ik heb gegeten toen ik honger had, gedronken toen ik dorst had en gezocht naar de meest behaaglijke plekjes in huis om te liggen en uit te rusten.
Ik heb bedacht hoe fijn dit zou zijn als ik geen keelontsteking had. Aan hoe vreemd het is dat je dit alleen meemaakt als je ziek bent. Dat er nooit tijd lijkt te zijn om de dag voorbij te laten glijden. Om naar het licht van de zon te kijken, naar de slapende poes, de voorbijrijdende auto’s in de straat. Eerst dacht ik nog: wat ben ik afgesloten nu, van het leven. Later dacht ik: wat wás ik afgesloten van het leven. Verdwaald in het labyrint van mijn gedachten over wat leven is.
and they can sleep 20 hours
a day
without
hesitation or
remorse.*
but I watch and learn from them.
I like the little they know
which is so
much.*
* Fragmenten uit het gedicht ‘my cats’ uit On cats door Charles Bukowski