Leuk vind ik het niet, deze quarantaine-tijd, maar ik pas me aan. Ik doe nog maar één keer week boodschappen. Ik wacht keurig achter de streep tot iemand mij een ontsmet winkelwagentje aanbiedt. Ik stap achter in de bus als ik naar mijn werk ga. Ik ontsmet mijn handen als ik het verpleeghuis binnenga, en nog velen malen daarna. Ik sta om half twaalf klaar om de tafel te dekken, servetten om te knopen (we mogen het geen slabben noemen) en eten te delen – alsof het altijd onderdeel was van mijn takenpakket. Ik heb mijn sociale contacten vervangen door telefoongesprekken en mijn uitjes door een rondje Zuiderpark. Verder blijf ik binnen of sta ik even op ons balkon ‘dat net zo groot is als de vuilnisbak die erop staat’ (wat ik mijn vriend vrijdag tegen een collega hoorde zeggen – privacy is ook iets uit het pre-corona-tijdperk). En tenslotte houd ik buitenshuis netjes anderhalve meter afstand tot andere mensen. Dat laatste zit inmiddels zo in mijn systeem, dat ik gisteren, toen ik mijn fiets in het rek voor de supermarkt wilde zetten even dacht: niet te dicht bij de andere fietsen.
Het is alsof ik nooit anders heb gedaan. Inmiddels heb ik een beetje moeite me voor te stellen hoe het voor deze tijd was.
Met collega D. heb ik het over het verbazingwekkende aanpassingsvermogen van mensen. D. begint over ‘veerkracht’, een van de lievelingswoorden van geestelijk verzorgers en psychologen. We staan in ons werk vaak te kijken van de kracht waarmee mensen terugveren na een kleine of een grote tegenslag. Er zijn volledige studies naar verricht. Inmiddels is veerkracht een geaccepteerde psychologische term, uiteraard wel in het engels: resilience.
Ik moest een keer mijn koffer pakken voor een vakantie naar IJsland. Het was op het moment van pakken uitzonderlijk warm in Nederland, maar ik moest kleding pakken voor een graad of tien in IJsland. Ik kon me er geen voorstelling van maken en stond toch steeds zomerjurkjes in mijn koffer te mikken. Natuurlijk was het in Nederland ook zo vaak een graad of tien geweest, maar nu het zweet in straaltjes van mijn rug liep lukte het niet om herinneringen aan die tijd op te roepen.
Daar moest ik plotseling aan denken toen D. over veerkracht sprak. Om eerlijk te zijn vraag ik me af of ons vermogen tot aanpassing echt met veerkracht te maken heeft. Soms denk ik dat we veerkrachtig lijken omdat we langzaam maar zeker vergeten hoe het eerst was. Omdat we ons niet voor kunnen stellen dat we het ooit koud hebben gehad als de thermometer 35 graden aangeeft.